De ruzie die aanleiding was voor het fatale steekincident betrof een jas die de verdachte terug wilde hebben. De beide mannen hadden die avond afgesproken bij station Lelystad. Samen met een vriend, die een auto tot zijn beschikking had, reed het slachtoffer naar Lelystad. Toen slachtoffer en verdachte elkaar troffen - het was toen kort voor middernacht – ontstond er eerst een vechtpartij waardoor het slachtoffer snel terug ging naar de auto waar zijn vriend op hem wachtte. Kort daarna vroeg hij zijn vriend terug te rijden en daar, tussen het station en de rechtbank Lelystad, werd hij gestoken. De auto reed snel weg en stopte kort daarna bij het ROC aan het Agorawagenplein, waar de vriend van het slachtoffer de hulpdiensten alarmeerde.
De politie wist de verdachte op te sporen vooral dankzij beelden waarop de verdachte werd herkend. Dit omdat er al een onderzoek naar hem liep vanwege een mishandeling in Almere de maand ervoor. Ook verklaringen, sporenonderzoek en onderzoek aan telefoons maken dat de officier van justitie tot sluitend bewijs komt jegens de inmiddels 21-jarige verdachte, die het feit ook bekende. “Ik wou hem niet van het leven beroven maar laten schrikken. Het ging zo makkelijk eigenlijk. Ik maakte een stekende beweging en dat is blijkbaar de fatale steekwond geweest.” De advocaat van de verdachte betoogde dat er sprake was van noodweer. De officier van justitie weerlegde dat en vond doodslag bewezen. Het slachtoffer had geen wapen bij zich en was inmiddels op de vlucht geslagen; het was de verdachte die op de rijbaan ging staan om de auto tegen te houden. Het gevaar was geweken en het was de verdachte die de confrontatie zocht.
Het andere onderzoek waarin dezelfde man verdachte is, betrof een ruzie met de buurman die op 31 oktober in Almere ontaardde in buitenproportioneel geweld. Hij mishandelde het slachtoffer toen door hem meermalen hard te slaan. Volgens deskundigen die de verdachte hebben onderzocht, moet hij als verminderd toerekeningsvatbaar worden gezien. De officier van justitie nuanceerde dit door er op te wijzen dat de verdachte vanuit zijn sporttrainingen (kickboksen en karate) bekend is het met reguleren van agressie. Hij had andere keuzes kunnen maken.
Gelet op de ernst van de feiten en de stoornissen van de verdachte eiste de officier van justitie een gevangenisstraf van acht jaar en de maatregel van TBS met dwangverpleging. Daarbij merkte hij op dat ‘geen enkele straf opweegt tegen het onomkeerbare verlies van een kind’. De vordering voor materiële en immateriële schade vroeg hij toe te wijzen. De rechtbank doet over twee weken uitspraak.